Zaterdagmorgen, of was het nog nacht, werd ik wakker geschud door een onmenselijk klinkend lawaai. Mijn zoete dromen over een vermeende toetreding tot de kapitalistische elite werden ruw uiteen gerukt. Naarstig gooide ik mijn benen over de rand van mijn zwaar lonkend bed en mijn voeten zochten naar pantoffels. Langzaam drong het tot mij door dat ik vandaag mijn chaotische kant probeerde te onderdrukken en mij ging ontwikkelen tot een volwaardig bestuurslid. De nodige ochtendrituelen werden volbracht en ik begaf mij naar het, nog te nationaliseren, station. Hier ontmoette ik een medebestuurslid en samen storten wij ons in het reisgewoel, om ons te begeven naar de nu nog moederstad, alwaar wij ons samenvoegden bij de andere helft van onze delegatie. Vol zaligmakende gevoelens reisden wij verder naar het hol van de tomaat.